Bron: By Lola Allen, CEPR 3 juni 2020 ~~~
Op 29 april kondigde de de facto president van Bolivia, Jeanine Áñez aan dat op 11 mei de quarantaine”-fase in het land dynamisch zou worden. Dit besluit was bedoeld om de sociale en economische gevolgen van de pandemie te verzachten door de lockdownrestricties te versoepelen. De zwaarst getroffen gebieden – die voornamelijk in arme gemeenschappen liggen – kregen echter het bevel om in volledige lockdown te blijven. Dit betekende dat veel van de mensen die het meest behoefte hadden om naar buiten te gaan en geld te verdienen, dat nog steeds niet konden doen; de noodsubsidies waren onvoldoende en ongelijk verdeeld en velen zijn, volgens lokale informatie, op de rand van de hongersnood terechtgekomen. Op 1 juni kondigde de de facto regering aan dat ze de meeste van de resterende lockdown-beperkingen had opgeheven en dat ze de verantwoordelijkheid voor het quarantainebeheer overdroeg aan de lokale autoriteiten. Dit is een duidelijke aanwijzing dat de pandemie niet langer een nationale noodsituatie vormt.
Jeanine Áñez is op nationaal en internationaal niveau zwaar bekritiseerd omdat zij de pandemie heeft gebruikt om de macht te consolideren en politieke rivalen te onderdrukken. Demonstranten in Cochabamba hebben de regering ervan beschuldigd dat zij mensen de middelen heeft ontnomen om hun families te voeden. Op 10 mei heeft de Confederatie van Inheemse Volkeren een open brief aan Áñez gestuurd waarin zij wordt opgeroepen om de inheemse gemeenschappen die het zwaarst door de tekorten worden getroffen, van voedsel te voorzien. Anderhalve week later, te midden van deze oproepen, werd de Boliviaanse minister van Volksgezondheid gearresteerd in een corruptieschandaal waarbij hij wordt beschuldigd van het betalen van 4,7 miljoen dollar voor de aankoop van COVID-19 ventilatoren voor een contract dat vermoedelijk 1,2 miljoen dollar waard is. Die minister, Marcelo Navajas, had slechts zes weken eerder de post aangenomen. De protesten zijn onlangs ook in El Alto en in Cochabamba uitgebroken waarin nieuwe verkiezingen en een eind aan de privatisering van natuurlijke rijkdommen en van andere staatsbedrijven geeist wordt.
Gerelateerd: De Boliviaanse minister van Defensie bedreigt een burger door hem “in 10 seconden te laten verdwijnen“.
De aanpak van het staatsgreepregiem van Áñez van de COVID-19 betreft een strenge militaire handhaving van de bewegingsbeperkingen en een reeks agressieve inperkingsmaatregelen. Ondertussen heeft de regering de pandemie gebruikt als excuus om een volwaardig offensief te voeren tegen haar politieke rivalen.
De vroegtijdige lockdown heeft ertoe geleid dat Bolivia de snelle verspreiding van het virus zoals in de buurlanden Brazilië, Peru of Ecuador niet lijkt te hebben meegemaakt. Het Coronavirus Onderzoek Centrum van de Johns Hopkins Universiteit schat dat Bolivia op 3 juni, 10.531 bevestigde gevallen en 343 sterfgevallen van het virus heeft, waarbij deze cijfers ongetwijfeld de werkelijke situatie onderschatten, gezien het lage aantal tests. Als de regering er inderdaad in geslaagd is de verspreiding van de pandemie tegen te gaan, dan was dat ten koste van een hoge maatschappelijke prijs, zoals we zullen zien.
Decreet 4200 en Flagrante schendingen van de vrijheid van meningsuiting en vervolging van politieke rivalen
De Boliviaanse regering heeft de pandemie gebruikt als voorwendsel om decreten op te leggen die afwijkende meningen criminaliseren en de persvrijheid ernstig beknotten. Hoewel de internationale druk de regering dwong om enkele van de meest flagrante maatregelen van de decreten te herroepen, was dit pas na een korte periode van harde repressie.
Op 30 april meldde de Washington Post dat “Bolivia een treffend voorbeeld van repressie tijdens de pandemie uit Bolivia is” en merkte op “dat de regering tientallen tegenstanders heeft gearresteerd op grond van een nieuw decreet dat vorige maand werd aangenomen”. José Miguel Vivanco, uitvoerend directeur van Human Rights Watch’s America’s afdeling, veroordeelde ook het decreet, en tweette: “De Boliviaanse regering lijkt gebruik te maken van de pandemie om zichzelf de macht te geven om iedereen te straffen die informatie publiceert die de regering ‘incorrect’ vindt.”
De Post en Vivanco verwezen allebei naar het Opperste Decreet 4200, dat de de facto regering op 25 maart aannam. Artikel 13.2 van dit decreet luidt: “personen die aanzetten tot het niet naleven van dit decreet of die de bevolking verkeerd informeren of onzeker maken, worden strafrechtelijk vervolgd voor misdaden tegen de volksgezondheid”. Degenen die veroordeeld zijn voor het overtreden van het decreet kunnen veroordeeld worden tot tien jaar gevangenisstraf. Medio april waren al zo’n 67 mensen gearresteerd voor vermeende overtreding van het decreet en volgens de facto minister van Binnenlandse Zaken Arturo Murillo zijn al 37 mensen berecht, veroordeeld en schuldig bevonden van vermeende betrokkenheid bij “destabiliserings- en desinformatiebewegingen”.
Deze maatregelen kregen kritiek van een breed scala aan nationale en internationale actoren, waaronder Boliviaanse sociale organisaties; internationale mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International; de Inter-Amerikaanse Commissie voor Mensenrechten (IACHR); Freedom House; en het Amerikaanse Congreslid Eliot Engel, voorzitter van de Commissie Buitenlandse Zaken.
Op 7 mei, slechts enkele dagen na de wereldwijde persvrijheidsdag, kondigde de de facto regering een andere wet aan die de reikwijdte van het Opperste Decreet 4200 wil uitbreiden. Decreet 4231 verbiedt “desinformatie” in gedrukte vorm of via “artistieke media”. Op 12 mei stuurde de IACHR een sterk geformuleerde waarschuwing naar de regering van Áñez tegen het gebruik van het strafrecht om publieke uitingen te beperken. De meest problematische bepalingen van decreet 4231 werden op 14 mei verwijderd.
De programmacoördinator van het Comité voor de bescherming van journalisten (CPJ) in Midden- en Zuid-Amerika, Natalie Southwick, zei:
De COVID-19 pandemie moet serieus genomen worden, maar vage regels die ‘desinformatie’ criminaliseren tonen aan, dat de Boliviaanse interim-regering meer bezorgd is over haar publieke imago dan over een effectieve reactie op de crisis. Deze overdreven brede bepalingen die het spreken criminaliseren, openen de gevaarlijke mogelijkheid van misbruik tegen journalisten die belangrijke informatie en feiten rapporteren.
Na intense internationale druk heeft de de facto Boliviaanse regering enkele van de zwaarst bekritiseerde clausules van het decreet medio mei gewijzigd.
Áñez schaft wet af, die nieuwe verkiezingen binnen 90 dagen garandeert.
De spoedverkiezingen in Bolivia voor 2020, die oorspronkelijk gepland stonden voor 3 mei, werden op 22 maart door de verkiezingsautoriteit van het land voor onbepaalde tijd uitgesteld als gevolg van de pandemie. Meer dan een maand later heeft de Movimiento al Socialismo (MAS) van voormalig president Evo Morales een wetsvoorstel door de Boliviaanse Kamer van Afgevaardigden ingediend dat de de facto regering verplicht om vóór 2 augustus 2020 algemene verkiezingen te organiseren. De wet, die ervoor moet zorgen dat nieuwe verkiezingen worden gehouden binnen de grondwettelijke termijnen voor een interim-presidentschap, werd geratificeerd in een buitengewone zitting in de Boliviaanse senaat op 30 april.
Zoals verwacht was Áñez fel gekant tegen het wetsvoorstel en beweerde zij dat de verkiezingen moesten worden uitgesteld tot de pandemie voorbij is, en Tweette: “Elke schade aan de gezondheid en het leven van de mensen, veroorzaakt door de dwaasheid om verkiezingen uit te schrijven, zal de verantwoordelijkheid van de MAS zijn.” Toen ging ze verder en kondigde ze aan dat de pandemie het uitstel van de verkiezingen voor onbepaalde tijd rechtvaardigde.
Het is inherent moeilijk om te beslissen hoe men tijdens een pandemie moet stemmen, maar een uitstel ervan voor onbepaalde tijd, doet de vrees ontstaan dat de staatsgreepegering weinig interesse heeft in het opgeven van de macht, vooral gezien de sterke voorsprong die MAS-presidentskandidaat en voormalig minister van economie Luis Arce in de peilingen hebben op andere kandidaten, waaronder Áñez zelf. In het akkoord dat op 2 juni tussen TSE en de belangrijkste politieke partijen bereikt is, staat dat er op 6 september verkiezingen zullen worden gehouden; dit kan worden gezien als een positieve stap in de richting van het verminderen van de huidige politieke spanningen in Boliva.
De Grenscrisis van Áñez: Het sluiten van de landgrenzen voor Bolivianen.
Het regime van Áñez heeft beweerd dat de MAS en andere politieke rivalen, waaronder de oppositiekandidaat Carlos Mesa van de Comunidad Ciudadana uit 2019, haar reactie op de pandemie ondermijnen en proberen de gevoelige situatie van het land te politiseren.
In dezelfde geest gaf de directeur van de migratiediensten van de Áñez-bende, Marcel Rivas, de MAS de schuld van de sociale onrust in verband met de weigering van de regering om Bolivianen die aan de Chileense grens waren gestrand het land opnieuw te laten binnenkomen, en beweerde hij dat “de MAS de quarantaine wilde doorbreken om rellen en chaos te veroorzaken”. Dit volgde op een incident in de eerste week van april waarbij enkele honderden Bolivianen die probeerden terug te keren naar Bolivia, in botsing kwamen met de strijdkrachten in de buurt van de Boliviaanse stad Pisiga. De kampen waren zwaar gemilitariseerd.
Velen hebben Áñez bekritiseerd omdat ze in welvarende Boliviaen toestond door de lucht te reizen, maar de mensen die over land kwamen, waaronder de armere Boliviaanse migranten die probeerden terug te keren uit Chili, tegenhield.
Evelyn Matthei, burgemeester van de Chileense gemeente Providencia, deed op 28 april een video-oproep aan Áñez om de 400 Bolivianen die aan de Chileense kant van de grens zijn gestrand, terug te laten keren naar Bolivia. Matthei beloofde aan de nodige voorwaarden te voldoen, waaronder het verstrekken van voedsel en onderdak, om deze Bolivianen in staat te stellen te voldoen aan de quarantaine-eisen in de regeringskampen in Chili voordat ze binnen Bolivia mogen reizen. Op 1 mei heeft Áñez, dankzij de toenemende internationale druk, deze Bolivianen eindelijk toestemming gegeven om terug te keren naar hun land.
De acties van de de facto regering om Bolivianen te beletten naar huis terug te keren, waren in strijd met een aantal nationale en internationale wetten. De Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN (en voormalig president van Chili), Michelle Bachelet, heeft op 15 april een verklaring afgelegd waarin zij de feitelijke president van Bolivia herinnert aan haar verplichting om Boliviaanse burgers terug te laten keren naar hun eigen land: “Volgens het internationaal recht heeft iedereen het recht om terug te keren naar zijn eigen land – zelfs tijdens een pandemie.” Bachelet ging verder met te zeggen: “Wanneer migranten vrijwillig naar huis willen terugkeren, hebben regeringen de plicht om hun eigen onderdanen te ontvangen en ervoor te zorgen dat ze toegang hebben tot gezondheidszorg en andere rechten.”
De Internationale Organisatie voor Migratie heeft andere gestrande Bolivianen die in het quarantainekamp Tata Santiago in Pisiga werden vastgehouden, geholpen door voedsel en onderdak te bieden bij gebrek aan voldoende steun van de regering van Áñez.
Het blokkeren van de sociale organisaties van de MAS, die voedselpakketten verstrekken voor de meest behoeftigen.
In de laatste week van april heeft het leger de senaatskandidaat van de MAS, Andrónico Rodríguez, verhinderd om voedsel te verdelen in Cochabamba, waarbij hij werd beschuldigd van het overtreden van de beperkingen die de regering aan politieke bijeenkomsten oplegde. Rodríguez verklaarde dat Bolivianen met een laag inkomen dringend meer beschikbaar voedsel nodig hebben, daarbij gesteund door Zenón Pizarro, burgemeester van Oruro, de eerste stad in Bolivia die onder de lockdown is geplaatst. Pizarro had opgeroepen tot meer flexibele isolatiemaatregelen, waarbij hij waarschuwde dat honger een ernstig risico is. Veel mensen hebben geen toegang meer tot hun spaargeld of enige vorm van steun, maar “als het virus hen niet doodt, dan zal de honger dat wel doen”, aldus Pizarro.
De Central Obrera Boliviana (COB), de belangrijkste vakbondsfederatie van Bolivia, heeft ook verklaard dat ongeveer 80 procent van de bevolking, grotendeels informele werknemers en werklozen, niet in aanmerking komen voor de subsidies die de de facto regering heeft aangeboden om de economische gevolgen van de quarantaine aan te pakken. COB-leider Juan Carlos Huarachi stelde voor dat de acht miljoen mensen die zonder bescherming zijn achtergelaten, 50 procent van het minimumloon voor de komende zes maanden krijgen. Toch schortte de regering op 29 april een eenmalige geldoverdracht (Bono Universal) op die bedoeld was om de mensen die op de rand van de hongersnood stonden noodhulp te bieden, waarbij werd gezegd dat de wachtrijen voor de banken te lang waren. Hierdoor zaten veel mensen zonder inkomen of toegang tot andere steun tijdens de pandemie.
Territoriaal Isolatiebeleid in Chapare, Cochabamba
In sommige gevallen heeft de de facto regering gekozen voor meer ingrijpende en regionaal gerichte repressie, zoals in Chapare. Deze landelijke provincie in het departement Cochabamba is een bastion van steun geweest voor de verdreven president Evo Morales. Het is ook het voornaamste doelwit geweest van het anti-drugsbeleid van de regering van Áñez, waarbij de cocaboeren worden gecriminaliseerd. De aanpak van Áñez betreft het terugdraaien van een jarenlange succesvolle strategie tegen verdovende middelen onder Morales, die levensvatbare alternatieven bood voor kleinschalige cocakwekers om in de formele economie te komen. Onder Áñez zijn deze campesinos gecriminaliseerd, bestempeld als “narcoterroristen” en verboden bepaalde legale en gelicentieerde goederen op basis van coca, zoals shampoos, snoep en crèmes op de lokale markt te verkopen. Tijdens de lockdown hebben de veiligheidstroepen boeren gearresteerd en vastgehouden op basis van een brede, slecht gedefinieerde aanklacht, en meestal in verband gebracht met de narcotransporten. Tot nu toe is er weinig bewijs geleverd om dergelijke beschuldigingen te onderbouwen.
De Amerikaanse regering heeft het anti-drugsbeleid van Añez gesteund en heeft gezwegen over flagrante schendingen van de mensenrechten door haar regering. De de facto minister van Binnenlandse Zaken, Arturo Murillo, de belangrijkste architect van de door de VS geleide anti-drugsstrategie, is openlijk enthousiast over de steun die hij van de Amerikaanse regering krijgt.
Op 6 mei beschuldigde de mensenrechtenombudsman van Cochabamba, Nelsón Cox, het feit, dat “gedetineerden van de Chapare worden uitgekozen voor mishandeling en misbruik in gevangenissen in Cochabamba”. Het Andean Information Network noemt dit “het laatste hoofdstuk in de stigmatisering, discriminatie en mensenrechtenschendingen tegen inwoners van die cocaproducerende regio”.
Cochabamba is ook de thuisbasis van meer dan 14.000 kleine viskwekerijen, die elk ongeveer 1.500 vissen houden. De regering van Áñez heeft de beschikbaarheid van brandstof voor deze boeren volledig ontnomen – onder het voorwendsel dat deze gebruikt zou kunnen worden om cocaïne te fabriceren – waardoor de viskwekerijen in gevaar komen. Nu al zijn zo’n 11 miljoen vissen, ongeveer de helft van het bestaande visbestand, omgekomen door een gebrek aan brandstof die nodig is om zwembaden van zuurstof te voorzien. Dit is een tragisch verlies van een broodnodige voedselvoorraad. Waarnemers wijzen erop dat deze vissen de campesino-families tijdens de lockdown hadden kunnen ondersteunen.
Boomerang Beschuldigingen: Áñez, niet haar politieke rivalen, is de crisis aan het politiseren.
De wijdverspreide overtuiging dat de quarantainebeperkingen van de regering ongelijk zijn toegepast, is aangewakkerd door publieke schandalen die de dubbele standaards van Áñez en andere hoge ambtenaren aan het licht hebben gebracht. In de eerste weken van mei bleek dat Áñez een militair vliegtuig had gebruikt om een vriend van de familie naar een verjaardagsfeestje te vervoeren. In dezelfde periode kwam een minister onder vuur te liggen omdat hij een staatsvliegtuig gebruikte om een voormalige schoonheidskoningin van stad naar stad te vervoeren.
Eerder in mei nodigde Áñez Bolivianen uit om samen te bidden en te vasten in de strijd tegen COVID-19, en heeft ze de helikoptervluchten gecoördineerd waarmee de katholieke bisschoppen de Boliviaanse bevolking vanuit de lucht konden zegenen. Áñez lijkt weinig lessen te hebben geleerd sinds ze voor het eerst het presidentiële paleis binnen marcheerde, nadat ze zonder het vereiste quorum in de Senaat was beëdigd om aan te kondigen dat de “Bijbel naar het paleis was teruggekeerd”. Haar de facto regering is herhaaldelijk onder vuur komen te liggen vanwege haar openlijk racistische beleid, wat leidde tot een resolutie van de OAS van december 2019 waarin 18 lidstaten haar herhaalde en openlijk racistische acties veroordeelden. De reactie van Áñez op de pandemie is een teken dat de strijd voor de erkenning van de fundamentele rechten van de massale inheemse bevolking van Bolivia nog steeds aan de gang is.
Ironisch genoeg beweert Áñez dat het verzet tegen haar regering de pandemie heeft gepolitiseerd, maar het bewijs wijst erop dat het de feitelijke regering van Áñez is die zich in de context van de huidige gezondheidscrisis het meest schuldig heeft gemaakt aan het behalen van politieke winst – onder meer door het onderdrukken van haar critici. Afgezien van de controversiële culturele en religieuze dimensies van de reactie van de regering zijn er ernstige consequenties voor de burger- en politieke rechten. De feitelijke regering van Áñez lijkt gebruik te maken van de politieke mogelijkheden die COVID-19 biedt om koste wat het kost aan de macht te blijven.