Bron: John Perry en Dan Kovalik 
AFGJ-Nicanotes 18 mei 2023 ~~~

Vijf jaar geleden werd Nicaragua onderworpen aan een gewelddadige opstand die duurde van april tot en met juli 2018. In het tweede van vier artikelen bekijken we hoe de aanvankelijke steun voor de staatsgreep berustte op een wijdverbreid gebruik van sociale media.

Het “grondwerk voor opstand” in Nicaragua werd maanden en jaren voordat de couppoging begon gelegd, zoals ons eerste artikel uitlegde. Maar de staatsgreep kon alleen slagen als voldoende mensen werden gemobiliseerd om het aftreden van president Daniel Ortega te eisen. Hoe moest dit gebeuren, nu peilingen uitwezen dat zijn regering ongeveer 80% steun kreeg in een land dat enkele jaren van welvaart en sociale ontwikkeling had gekend?

Op 20 april viel een menigte van ongeveer 500 man, waarvan velen per bus werden aangevoerd, het gemeentehuis van Estelí aan in een gevecht waarbij 18 politieagenten en 16 gemeentewerkers gewond raakten, twee doden vielen en veel demonstranten gewond raakten. [zie: Videobericht van tortillaconsal – 20 minuten]

Eén instrument was de ouderwetse klassenstrijd. De midden- en hogere klassen konden worden overtuigd om het voorbeeld van de elite en de bedrijfsleiders te volgen indien zij dachten dat dit Nicaragua dichter bij de VS zou brengen, multinationale investeringen zou bevoordelen en de revolutie zou beëindigen, maar alleen als er geen bedreiging was voor hun huidige welvaart. Het werven van jongeren uit deze sector, vooral studenten aan particuliere universiteiten, was een manier om zich van hun steun te verzekeren. Het vereiste een constante versterking van de boodschap dat de protesten “vreedzaam” waren, waarbij het geweld zich concentreerde in de armere gebieden terwijl de middenklasse kon deelnemen aan voornamelijk vreedzame anti-regeringsmarsen (en dat is gelukt voor zover er geen mensen uit de midden- of hogere klasse werden gedood).

De middenklasse van Nicaragua is echter klein. De meerderheid, het armere deel van de bevolking heeft een decennium lang geprofiteerd van sociale investeringen van de regering. Velen waren overtuigde Sandinistische aanhangers. Hen tegen de regering opzetten was essentieel, maar veel moeilijker. Er werden verschillende methoden gebruikt. Een ervan was de opstand te concentreren op steden als Masaya, Leon en Estelí die historisch verbonden waren met de revolutie en waar jonge, armere Nicaraguanen konden worden gerekruteerd als kanonnenvoer. Als Monimbó, de traditioneel radicale barrio (buurt) in Masaya, in opstand kwam, zou de rest van het land kunnen volgen.

Een tweede tactiek bestond erin de indruk te wekken dat regeringsaanhangers zelf in opstand waren, door gewelddadige oppositiegroepen als “Sandinistische bende” te bestempelen en jongeren zelfs Sandinistische t-shirts te laten aantrekken voordat ze winkels plunderden.

Een derde manier was om voormalige Sandinistische leiders zoals Dora Maria Téllez in de voorste gelederen te plaatsen, om de oppositie te presenteren als een progressief alternatief voor de regering. Het geld, het voedsel en de wapens die zij in de armere gebieden uitdeelden, toonden aan dat de opstand krachtige steun had.

Maar het cruciale wapen was mediamanipulatie, op twee niveaus. Ten eerste was het nodig om de mensen de straat op te krijgen, of tenminste hun houding tegenover Daniel Ortega te veranderen, door de overweldigende indruk te wekken dat het geweld door de regering was uitgelokt. Dit begon op de eerste dag, 18 april, met valse berichten op sociale media dat een student door de politie was neergeschoten. Dit bracht jongeren naar buiten die klaar waren voor geweld op 19 april, toen de eerste drie doden daadwerkelijk vielen: een politieagent, een jongere die betrokken was bij de verdediging van het gemeentehuis van Tipitapa toen dat werd aangevallen, en een onschuldige omstander.

Facebookbericht van een student aan de UPOLI die op 18 april door de politie werd “neergeschoten”: hij was geen student en was thuis aan een natuurlijke dood gestorven. Er waren geen coup-gerelateerde doden deze dag.

Zoals het nieuwe boek Nicaragua: A History of US intervention and resistance stelt: “plotseling waren de protesten niet meer vreedzaam, met mortiergranaten en molotovcocktails”. Een tsunami van berichten op de sociale media, waaronder honderden over doden die nooit waren gevallen, sommige met gebruikmaking van beelden van wreedheden in andere landen, wekte de indruk dat “studenten” legitiem “zelfgemaakte” wapens gebruikten ter zelfverdediging (hoewel de wapens van tevoren in industriële hoeveelheden waren verschaft). Ondertussen werden wilde beschuldigingen geuit dat de regering drones gebruikte om studenten aan te vallen, Cubaanse sluipschutters had ingeschakeld en demonstranten besproeide met dodelijke chemicaliën.

De tweede aanval op de media kwam van Nicaragua’s “onafhankelijke” tv-zenders, websites en kranten, waarvan de meeste door de VS worden gefinancierd. Eén daarvan, La Prensa, ooit door Noam Chomsky omschreven als “een propagandatijdschrift gewijd aan het ondermijnen van de regering en het steunen van de aanval op Nicaragua door een buitenlandse mogendheid”, ontvangt al sinds de jaren tachtig geld van de VS. Allen herhaalden de nepverhalen en gaven ze de glans van authenticiteit die nodig was om de plaatselijke bevolking en de internationale media ervan te overtuigen dat er inderdaad sprake was van een door de regering geleid bloedbad onder studenten. Artikelen in The Guardian, El País en The New York Times richtten zich vervolgens op de studenten en hun “volstrekt vreedzame strijd”. Aanvankelijk was de media-aanval zeer effectief: zelfs Sandinistische aanhangers geven toe dat hun vertrouwen ernstig geschokt was. “We vertrouwden op onze mobieltjes,” zei een voor Kovalik’s boek geïnterviewde; een ander herinnerde zich dat hij mede-Sandinisten vroeg: ” Wat gebeurt er met de studenten?”.

Op de derde dag, 20 april, bereikte het geweld een hoogtepunt. Een menigte van ongeveer 500 man, waarvan velen per bus werden aangevoerd, viel het gemeentehuis in Estelí aan in een gevecht waarbij 18 politieagenten en 16 gemeentewerkers gewond raakten, twee doden vielen en veel demonstranten gewond raakten. In Leon werd bij een brandstichting op een universiteit een Sandinistische aanhanger, Cristhian Emilio Cadena, gedood. In een trieste ironie was hij het eerste studentenslachtoffer van de protesten.

Onjuiste informatie in de media had de samenleving in een neerwaartse spiraal van protest en geweld gebracht, die in slechts zes dagen tijd aan beide zijden meer dan 60 levens eiste, met nog eens honderden gewonden. Daniel Ortega trad op om de gemoederen te bedaren. Hij trok de geplande pensioenhervormingen in, de ogenschijnlijke reden voor de protesten, en beval een staakt-het-vuren van de politie. Vervolgens nodigde hij de katholieke kerk uit voor een “nationale dialoog”, waarmee kerkfunctionarissen instemden, maar die vervolgens herhaaldelijk werd uitgesteld. Gedurende twee weken van relatieve rust vonden drie marsen van de oppositie plaats zonder incidenten. De Nicaraguaanse onderzoeker Enrique Hendrix vertelde ons dat de combinatie van minder geweld en de uitgestelde start van de onderhandelingen volgens hem bewuste tactieken waren die de oppositie de tijd gaven om haar krachten te consolideren, belangrijke universiteiten om te vormen tot centra van criminele operaties en te beginnen met het opzetten van wegversperringen.

Toen de dialoog op 16 mei eindelijk begon, maakten de tegenstanders van Daniel Ortega duidelijk dat hun enige doel was zijn aftreden af te dwingen (de pensioenhervormingen werden nauwelijks genoemd). Studentenleider Lesther Aleman zei recht in zijn gezicht tegen Ortega: “Dit is geen dialoogtafel. Het is een tafel om te onderhandelen over uw vertrek, zoals u goed weet. Geef het op!” Het antwoord van Ortega was een nieuwe daad van verzoening: de politie gelasten in hun politiebureaus te blijven. Het antwoord van de oppositie was de start van een nieuwe, grotere fase van geweld, gericht op de universiteiten in Managua, maar die zich over het hele land uitbreidde met door gewapende rebellen gecontroleerde wegversperringen op de hoofdwegen en in veel steden, gebruikmakend van de afwezigheid van politie. Zouden zij erin slagen voldoende chaos te creëren om Daniel Ortega uit zijn ambt te zetten en, nog beter, het land te verlaten?

Topfoto: Nachtelijke aanval op het gemeentehuis in Esteli, 20 april 2018

Het artikel van volgende maand zal aantonen hoe, naarmate het geweld toenam, de steun voor de staatsgreep afnam.

(Daniel Kovalik is een Senior Research Fellow bij de Council on Hemispheric Affairs (COHA). Hij doceert internationale mensenrechten aan de Universiteit van Pittsburgh School of Law.
John Perry is een COHA Senior Research Fellow en schrijver die in Masaya, Nicaragua woont).


——

Over de staatsgreep van april 2018